Bij hoogbegaafdheid hoor je vaak dat het kinderen zijn die klassen overslaan en op hun 15e al op de universiteit zitten. Het zijn kinderen die moeilijk contact leggen en geen vrienden hebben. Doordat we zulke vreemde beelden hebben, is het vaak ook erg lastig om te (h)erkennen dat je eigen kind dit ook is. Hij is toch normaal en speelt lekker. Het klopt dat hij al moeilijke puzzels maakt of dat hij al vroeg wijs kan praten of…. Maar een Ontwikkelingsvoorsprong of Hoogbegaafd? Nee hoor, stel je voor zeg.
Alleen kloppen deze beelden wel? Slaan ze allemaal klassen over? Zitten ze al zo jong op de universiteit? Hebben ze geen vrienden? Het antwoord is nee. Tuurlijk zijn er ook kinderen waar dit wel voor geldt, maar dat is echt de minderheid en gelukkig ook maar. Voor ouders en deze kinderen is dit ook niet alles. Nooit echt een eigen vaste klas, een gigantische leerhonger die steeds gevoed moet worden en alles verloopt anders.
Omdat veel kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong op meerdere gebieden later Hoogbegaafd blijken te zijn, geef ik jullie even een completer beeld van de kenmerken. Ik benoem het vanaf nu even als Hoogbegaafd.
Het IQ is dus maar een klein onderdeel van het Hoogbegaafd zijn. Tessa Kieboom heeft een mooi zijnsluik gemaakt en hierbij kun je al zien dat er 2 takken zijn. Het deel “voelen” en het deel “denken”.
Luik “denken”
Bij het luik denken horen de onderdelen intelligentie, creativiteit en motivatie en hier hoort ook de leerhonger bij.
Intelligentie is al een duidelijk gegeven. Het kind weet veel en komt wijs over.
Kinderen die creatieve oplossingen bedenken voor een probleem. Jij zit te tobben en het kind zegt ineens, maar we kunnen het toch ook zo doen? Het is ergens mee bezig en loopt vast en ineens gaat het weer verder op een andere manier. Wel is het belangrijk dat je deze vorm van creativiteit blijft stimuleren. Het kind heeft immers geleerd dat alles vaak in 1 keer goed gaat en dan lukt iets ineens niet en merkt om zich heen dat anderen stoppen en vragen gaan stellen en het niet zelf oplossen. Hoort dat dan wel zo?
Daarnaast is de motivatie erg belangrijk. Waarom moet ik dat weten of leren? Waar heb ik dat voor nodig? Maar ook dat is erg interessant en daar wil ik alles van af weten. Het betekent dus niet dat het kind overal alles van af weet. Dus stel je de vraag: Wat weet je? Dan kan het ook zeggen, dat het niks weet. “Ik weet immers niet alles!”
Leerhonger kun je merken door het vele vragen stellen en maar door blijven vragen. Hoe zit dat en hoe gaat dat dan? Oké, maar als dat zo gaat, waarom…. Wat is dat? Wat kun je er mee doen? Waar komt vlees vandaan? Maar ook vele vragen over de dood kunnen gesteld worden. Daarnaast wil het steeds uitgedaagd worden en vraagt het ook om moeilijkere materialen. Pas, dan op met opmerkingen als “daar ben je nog te klein voor, dat kun jij nog niet”.
Luik voelen
Bij het luik voelen horen de onderdelen dat ze de lat erg hoog leggen, een sterk rechtvaardigheidsgevoel, kritische instelling en de gevoeligheid en dit zorgt er ook voor dat ze zich anders voelen.
De lat hoog leggen is bij deze kinderen erg normaal. Ik weet wat het resultaat kan zijn en welk resultaat ik wil halen en dat wil ik dus ook bereiken. Ze zijn dus ook niet tevreden als het eindresultaat niet klopt met hun eigen beeld. Ze zijn teleurgesteld en het werkje kan wel weggegooid worden. Jij kunt dan denken, het is toch een mooie tekening van een hond? Maar het kind vindt het niet goed genoeg lijken. Ga dan in gesprek met het kind en probeer het niet over te halen, dat het goed is, want dat gaat je niet lukken. Kijk samen naar de positieve kanten en bespreek eventueel tips wat er anders kan en hoe je dat kunt aanpakken. Oefenen door vallen en opstaan kennen ze meestal niet en moeten ze wel leren.
Het rechtvaardigheidsgevoel is ook sterk aanwezig. Jij hebt beloofd dat we weg gaan en ik moet me ook aan mijn woord houden, dus jij ook. Beloofd is beloofd. Dat is niet eerlijk en ik ben het daar niet mee eens en ga het dus ook niet doen. Ook kan het opkomen voor andere kinderen. Zelfs als het geen vriend is. Als een klasgenoot onterecht beschuldigd wordt, dan kan hij ineens zijn “vijand” helpen.
Daarnaast denken ze overal over na en denken dus ook na of het wel klopt wat jij zegt. Deze kritische instelling kan soms erg lastig zijn. Dit komt vaak ook voor bij leesboeken en later bij begrijpend lezen bijvoorbeeld. Hier staat dat het zo zit, maar dat is helemaal niet zo. Het zit anders in elkaar!
De bekende labeltjes in de kleding die vervelend zijn, erg goed kunnen ruiken, maar ook anderen goed aan kunnen voelen horen bij het onderdeel gevoeligheid. Natuurlijk ook het gevoelig zijn voor wat anderen van ze denken en wat anderen nu bedoelen met een vraag. Dat kan ze erg onzeker maken. Hier merken we dat vaak aan vragen / stellingen die niet helemaal duidelijk zijn. Wij zijn er de oorzaak van dat…. Wie bedoelen ze met wij? Ons gezin? Mijn klas? De jeugd? Nederland? Hou hier dus rekening mee.
Doordat deze kinderen zich anders voelen, is het vaak ook lastig om vrienden te vinden die bij ze passen en waarbij ze aansluiting voelen. Op jongere leeftijd kan dit ook al lastig zijn. Tja, en dan wordt de term “autist” ook snel genoemd helaas. Hij speelt het liefst alleen of met de oudere kinderen of met mij als volwassene. Vaak zie je dat deze kinderen steeds op zoek gaan naar nieuwe vrienden. Ze blijven een tijdje plakken en gaan vervolgens weer op zoek naar anderen. Ze hebben dus vaak “voorbijgangers” in plaats van echte vrienden. Op zich ook logisch want er zijn er niet veel die hetzelfde zijn. Hoe hoger het IQ, hoe minder gelijken je tegen komt. Daarom is het ook belangrijk dat je gaat kijken of er kinderen zijn die hier ook tegen aan lopen. Vervolgens kun je ze samen in een groepje zetten en ze uitdaging bieden in een “peergroup”.
Heb je vragen? Stel ze gerust!